Sierduiven
J.Luchtmeijer


LICHAAMSVERZORGING


De lichaamsverzorging geeft de duif een gevoel van behaaglijkheid en geriefelijkheid. Tot de lichaamsverzorging behoren bezigheden als baden (zowel in de regen als in de zon), poetsen, zich opschudden, zich strekken, de krop fatsoeneren, zich krabben, en zich schurken. Ze dienen niet alleen het reinigen van het lichaam, maar ook het ordenen, het bepoederen en het invetten van het verenpak.


Baden

Duiven baden vaak in de regen. Ze liggen dan op hun zij op een samengevouwen vleugel. De andere vleugel houden ze dan zo dat het water

op de onderkant ervan druppelt. Hierbij zetten ze de veren op, waaieren hun staart uit en strekken de vleugel horizontaal wijd uit. Hetzelfde doen ze vervolgens met de andere kant. Als ze er genoeg van hebben, laten ze zich met licht geopende vleugels, strak aanliggende veren, rechtop staand en met ingetrokken kop en hals verder natregenen.


Als het mogelijk is, baden rots- en huisduiven die niet verstoord worden regelmatig uitgebreid met tussenpozen van enkele dagen of zelfs dagelijks in ondiep water. Bij warm, droog weer uiten ze deze noodzaak het sterkst. Zelfs nog jonge dieren lokt het water tot baden. In het begin staan ze echter nog op het droge, pikken steeds direct of meer zijdelings in de vloeistof, schudden daarbij met hun kop, blijven even rustig en heffen dikwijls een vleugel op zoals bij het baden in de regen. Daartegenover gaan volwassen duiven snel en zeker het water in. Ze dopen eerst hun snavel naar alle kanten in het water. Plotseling dompelen ze onder heftig schudden met breed uitgewaaierde, steil opgeheven staart hun kop, hals en romp in de vloeistof. Door hun bewegingen spat het water op en verdeelt zich over het verenpak. Zo baden ze met meestal korte tussenpozen meerdere keren achter elkaar. Daarna verlaten ze het water, huppelen wat hoog, slaan daarbij heftig met hun vleugels om zich van vloeistofdruppels te ontdoen en zoeken tenslotte een rustige, zonnige plaats op om te drogen en hun veren op te poetsen.

Hun lust tot baden is verhoogd bij hoge luchtvochtigheid en dreigende neerslag. Bij temperaturen onder 50 C. baden duiven nauwelijks. Bij temperaturen boven 150 C. en evenredige vochtigheid baden ze liever dan bij extreem droog winderig weer.

Ze houden meer van schoon water dan van water waar wat aan toegevoegd is of wat vervuild is met veerpoeder.

Het bij veel vogelsoorten geliefde stofbaden komt alleen bij wilde duivenrassen voor die niet kunnen vliegen.


Zonnebaden

Bijna alle duivensoorten baden graag in regen of zon. Tijdens het zonnebaden leggen ze zich met aangetrokken vleugel op één lichaamshelft en wenden de andere vleugel met zijn binnenkant zo naar de zon, dat de toppen van de handpennen de grond raken. De veren aan beide kanten van de romp en de stuit zetten ze sterk op en de staartveren worden gespreid.

Hoe lang ze deze houding volhouden, hangt af van hun stemming en van de intensiteit van de zonneschijn. Deze handeling herhaalt zich meerdere malen voor elke lichaamshelft, voordat de dieren zich gaan poetsen. Bij uitgebreid zonnen laten de duiven alle lichaamsdelen beschijnen: vleugels- en staartonder- en bovenzijde, rug, romp aan beide zijden, borst en buik.



Poetsen

Vooral na het baden begeven duiven zich, rechtop, heftig met hun vleugels slaand naar droge, zonnige plaatsen om op te drogen en zich uitvoerig te poetsen. Hierbij grijpen ze met hun relatief lange, spitse snavel de grote en de dekveren beet, trekken ze door hun snavel heen en ordenen zo de vanen. De vleugels poetsen ze meestal van binnenuit, waarbij ze hun kop tussen vleugel en lichaam houden. De staartveren poetsen ze met hun kop en hals over de rug gebogen. Gebiedsgewijs opzetten van de veren maakt deze bezigheid gemakkelijker voor hen. Hun stemming bepaalt hoe vaak en hoe lang ze zich poetsen.

Duiven met een stuitklier verdelen het secreet van deze klier over hun gehele verenpak. Dit gebeurt niet zo vaak en intensief als bij andere vogelsoorten die geen veerpoeder producerende donsveren hebben.

Het poetsen eindigt meestal met het zich opschudden, strekken en het fatsoeneren van de kop.

Tot de lichaamsverzorging behoort ook het zich krabben en het zich schuren om de met de snavel niet bereikbare kop- en halsregio met een voet te poetsen of te “schilferen”. Bij vreemde deeltjes, ontstekingen of andere prikkelingen wrijven de duiven het betreffende deel van de kop langs de schouderveren.

Ze ontdoen zich van mest- en vuildeeltjes aan hun voeten door de benen met rukjes naar achter te strekken.


Zich opschudden, strekken, kropverzorgen en sidderen

Zich opschudden, strekken en kropverzorgen verrichten de duiven na het poetsen. Na de lichaamsverzorging schudden ze zich op. Daarvoor zetten ze hun veren op (het sterkst in het gebied van de kop), steken de opgevouwen vleugels iets uit en maken met het gehele lichaam schokkende, abrupt eindigende schudbewegingen. Onmiddellijk daarna bewegen ze hun staart zijdelings heen en weer, wippen hem op en neer en duiden met vleugelbewegingen wegvliegen aan. Met dit schudden ordenen ze hun verenpak. Ook als bij schrik hun veren samengedrukt worden volgt hierna steeds dit heftig schudden als ontspanningsreactie



Duiven kunnen zich naar opzij en naar boven strekken. Bij verlaagde kop en staart heffen ze de opgevouwen vleugels rechtstandig boven de rug. Bovendien kunnen ze één been naar achter uitstrekken, de vleugel aan dezelfde kant van het lichaam hierover uitspreiden en de staart waaieren. De vleugels zijwaarts strekken en de staartpennen uiteenspreiden volgen elkaar onmiddellijk op.

Tot de strekbewegingen behoort ook het kropverzorgen. Dit is het geenszins met het geeuwen van mensen vergelijkbare opvallende halsstrekken en ver openen van bovensnavel.

In geen geval beven duiven uit angst, maar alleen bij zeer lage temperaturen. Bovendien beven dieren die al lange tijd ziek zijn. Ze beven vooral sterk als de dood nadert.




Naar volgend hoofdstuk.


Terug naar Het gedrag van duiven.