Sierduiven
J.Luchtmeijer


VOEDSELOPNAME




Huisduiven zijn korreleters. Ze voeden zich hoofdzakelijk met zaden van cultuurplanten en onkruiden. Vrij vliegende duiven en duiven die velden, eten ook dierlijke substanties (regenwormcocons, slakken, larven, poppen van insecten) en delen van groene planten (kiemend zaad, afgevallen bladeren en bloemen).

Het korrelvoer bestaat uit granen, peulvruchten en oliehoudende zaden. Dit wordt aangevuld met mineralen, maagsteentjes en humushoudende aarde. Hongerige nestjongen eten bijzonder graag korrels. Ze pikken ernaar zo gauw ze het zien. Uit ervaring leren ze snel de meest geliefde zaden te onderscheiden van de ongezonde en de slecht verteerbare.

Palmpitten etende Straatduiven. Madeira.


In tegenstelling tot andere vogelsoorten gebruiken duiven hun poten niet bij het scharrelen en vasthouden van voedsel. Onbekend voedsel proeven ze als volgt: eerst houden ze het kort in hun snavel, laten het vallen, pikken het weer op en herhalen dit enkele keren, voordat ze het tenslotte opeten of versmaden. Smakelijke voedingsmiddelen onthouden ze en nemen het later begerig op.


Het gebruik van zintuigen bij de voedselopname

Mensen beoordelen voedingsstoffen naar hun smaak, uiterlijk (ziet het er smakelijk uit of niet) en gezondheid. Duiven zoeken hun voer vooral uit op de verteerbaarheid, omdat ze het zelf niet verkleinen kunnen, maar in zijn geheel moeten opnemen. Ze hebben daardoor  voorkeur voor voedsel dat ze gemakkelijk kunnen doorslikken. Bij korrels zijn de grootte en de vorm het belangrijkst. Beide eigenschappen worden zowel door het gezichtsvermogen als door de tastzin beoordeeld. Duiven herkennen eerst het verschil in korrelgrootte en -vorm. Pas dan pikken ze het voer op of laten het liggen. In het slijmvlies van de snavel en de keelholte zitten tastzintuigcellen die informatie over de vorm van het voedsel geven.

Bij het eten laten zelfstandige jongen zich vooral door nadoen en proberen leiden. Ze moeten eerst leren wat eetbaar is. Uiterlijke kenmerken van voedingsmiddelen, zoals kleurnuance (licht of donker) en aard van het oppervlak (glad of ruw) beslissen niet in de eerste plaats over de voedselkeuze. De donkere kleur van wikken bijvoorbeeld schrikt duiven niet af om ze te consumeren. Ze kiezen hun voeding dus uit naar hun tactiele en optische eigenschappen. Daarbij is de tast belangrijker dan het ook goed ontwikkelde gezichtsvermogen.

Bij het zoeken van voer weten ze precies waar zich korrels bevinden. Hun gezichtsveld hangt sterk af van de beeldgrootte op hun netvlies. Groepjes van 15 tarwekorrels of 8 erwten kunnen ze nog herkennen in een omtrek van 3 meter. Al op 4 meter afstand kunnen ze niet meer alle korrels waarnemen. Vijf maïskorrels zien ze nog op 4 meter, een aparte korrel op 3 meter. Op 4 meter zien ze nog 1 op de 4 korrels.

De  smaak is niet van groot belang bij de voedselopname. Bij voeding met een hoog watergehalte zoals bij dierlijke stoffen, bessen en groene planten speelt het een geringe rol; bij vloeistoffen is het nog het belangrijkst.

De reukzin is voor de voedselopname van weinig betekenis.


Voedselvoorkeur

Als duiven meerdere korrelsoorten tegelijk aangeboden krijgen, nemen ze eerst het voer op dat het best verteerd wordt.

Bij zulke proeven, waarbij duiven kunnen kiezen zijn veel dingen van invloed (bijv. dorst, honger, verzadigd zijn, vertrouwd of onbekend voer, voerplaats) Daarbij komt, dat huisduiven met honger de voorkeur geven aan grotere korrels, terwijl als ze meer verzadigd zijn ze zijn kleinere nemen.

Uit talrijke experimenten kwam de volgende rangorde van afnemende voorkeur: hennep – zonnebloemzaad – koolzaad – wikken – tarwe – erwten – gerst – rogge – lijnzaad – spinaziezaad - haver – lupine.

Waarschijnlijk onthouden duiven hun voorkeur voor bepaalde voedingsmiddelen.

De door meerdere onderzoekers aangegeven rangorde in voorkeur voor voedingsmiddelen geldt niet onbeperkt. Huisduiven kunnen van smaak veranderen en zelfs aan minder gewaardeerde korrelsoorten de voorkeur geven om in vitale behoeftes te voorzien. Bij onbeperkt voeren zoeken ze zelf de noodzakelijke voedingsmiddelen uit en reguleren zo op z’n best hun behoefte aan essentiële voedingsstoffen.




Drinken

Huisduiven voeden zich vooral met droge zaden. Daarom drinken ze in verhouding vaak en veel. Voor ze het water drinken, pikken er  eerst in om het te proeven. Pas dan steken ze de snavel tot de neusgaten in de vloeistof en zuigen het op (dit wordt zuigdrinken genoemd). Onmiddellijk daarna tillen ze de kop op, om nogmaals en bij grote dorst zelfs meerdere keren te drinken. Dit gebeurt meestal na het eten, voordat ouders hun jongen voeren of als ze gaan uitrusten. Als het water niet goed smaakt laten ze het staan.

Zuigdrinkende duif.


Duiven kunnen bitter, zout, zuur en zoet onderscheiden. Bij proefnemingen geven ze de voorkeur aan licht zoute vloeistoffen boven zuiver water. Geconcentreerde oplossingen weigeren ze. Van een vloeistof met 3% druiven- of 1,4% ruwe suiker drinken ze meer dan van zuiver water. Op keukenzout en zure oplossingen reageren ze al in een lage concentratie. Ze reageren minder sterk op bitterzout oplossingen. Ze drinken zelfs erg bittere Kinine­oplossingen.



Naar volgend hoofdstuk.


Terug naar Het gedrag van duiven.