Sierduiven
J.Luchtmeijer


HET HERKENNEN VAN DE SOORT (INPRENTING)


Met inprenting wordt bedoeld, dat als een duif eenmaal geleerd heeft tot welke soort hij behoort, hij dit voor de rest van zijn leven onthoudt. Hij heeft ingeprent gekregen tot welke soort hij behoort. Inprenten is een snel leerproces, waarbij jonge dieren in een korte periode bepaalde kenmerken van hun soortgenoten in zich opnemen waardoor later de natuurlijke reacties tegenover  hun soortgenoten kunnen worden opgewekt.

Het inprenten kan ook plaatsvinden door voedsel, bepaalde kenmerken van het woongebied e.d. Evenals bij imitatie zijn beloning en straf niet vereist.

Over inprenting is bij duiven veel onderzoek gedaan. Craig (1941) toonde het volgende aan: als mannelijke lachduiven eerst door hun ouders worden grootgebracht en daarna tot de geslachtsrijpe leeftijd van hun soortgenoten worden geïsoleerd en door mensen verder worden verzorgd, zien ze als volwassen dieren de mens als paringspartner en tegen hem gaan ze dan ook baltsen. Dit gedrag wordt opgevat als een zeker bewijs van inprenting.


Inprenting op de mens maakt duiven erg tam.


Om kruisingen tussen verschillende duivensoorten te verkrijgen, die zich moeilijk laten kruizen, liet Whitman (1899, 1919) de daarvoor uitgezochte jongen telkens door de andere soort grootbrengen. Deze koppelden dan later probleemloos met de voor hen bestemde soorten. Door hun eigen ouders volledig grootgebrachte dieren lieten zich nauwelijks of niet koppelen.

Bij lach- en Carolinaduiven zou de optimale tijd van inprenting tussen de 7e en 9e dag liggen. (Klinghammer en Hess, 1964; Klinghammer, 1965).

Inprenting is gemakkelijker bij soorten die in het dierenrijk dicht bij elkaar staan dan als ze verder uit elkaar staan.

Bij duiven bestaat er ook  een inprenting op kleur- en tekeningspatronen.

Bij huisduiven houdt Sander (1978) de inprenting zelfs nog tussen de 1e en 5e levensmaand voor mogelijk.




Naar het volgend hoofdstuk.


Terug naar Het gedrag van duiven.